Deze kleine ouverture is gecomponeerd in eolisch mineur. Aangezien hier vooral de leidtoon ontbreekt, krijgt het werk eerder een onbeslist karakter – helemaal zoals het vaak overeenkomt met de aard van de zeeman, die over de zeeën vaart. Het middendeel (in grote terts) geeft aan dat de matroos op een heerlijk tropisch eiland aan land gaat. De muziek is hier dus heel opgewekt. Het klinkt bijna als een wals en weerspiegelt de golfbewegingen van de zee. In de volgende da capo (D.C.) klinkt opnieuw de roep van de zee. De coda – grandioso, vrolijk en natuurlijk in majeur – betekent dat de jonge zeeman veilig in de thuishaven is aangekomen.
eXplora Grade 1+
eXplora disc 01