Het thema is oorspronkelijk van W. A. Mozart, daar komt ook de titel “Weense Variatie`s vandaan. Alle variatie`s zijn in een andere maatsoort geschreven. Aan het „alla breve“ karakter van het hoofdthema ligt een metrische betoning ten grondslag. Deze bepaalt het karakter van de volgende variatie. Bij variatie I moet vooral op het samenspel in 2/4 maat worden gelet. Opdat de achtstenoten regelmatig uitgevoerd worden mogen de hogere instrumenten niet haasten (leiding geven) en de lage instrumenten niet trekken (volgen). De treurige langzame variatie 2 is in 4/4 maat geschreven. Voor de gewenste grote uitdrukkingskracht zijn de middenstemmen het belangrijkst. Bij variatie 3 moet het charmante karakter van de Ländler tot uitdrukking komen. In geen geval mag daaruit een wals ontstaan. De frasering moet 8 maten bestrijken en de „voorhoudingen“ moeten (geheel in de Mozartstijl) als een hoffelijke buiging gespeeld worden. De laatste varatie 4 heeft door de 6/8 maat het karakter van de jacht, waarbij typische jachthoornaccoorden gebruikt worden.