De term "bagatelle" wordt over het algemeen gebruikt om een onbeduidende trivialiteit te beschrijven. Wanneer het echter in een muzikale context wordt gebruikt, verwijst het naar een korte compositie die het resultaat is van improvisatie. De Duitse componist Ludwig van Beethoven (1770-1827) wordt vooral geassocieerd met zijn weelderige negen symfonieën voor orkest. Maar als men aanneemt dat de talrijke bagatelles voor piano van de componist slechts "casual pieces" zijn, die min of meer terloops tussen de ene symfonie en de volgende zijn geschreven, dan zou men zich ernstig vergissen. In plaats daarvan vertegenwoordigen de bagatelles voor piano een belangrijk deel van het artistieke oeuvre van de meester. Hij besloot ze zelfs opusnummers te geven en ze zo op te nemen in de lijst van zijn "grote werken".
De Bagatelle nr. 6 (Opus 33/6) toont Beethovens genoegen in het "spelen" met het basismuzikale materiaal en zijn speciale vermogen om met vermeende eenvoud enorme muzikale diepgang te bereiken. Componist en arrangeur Alfred Bösendorfer – net als Beethoven een uitstekend, gepassioneerd pianist – koos dit werk als basis voor zijn blaasorkestwerk. Met vlag en wimpel beheerste hij de zeer uitdagende taak om een nieuw pianostuk voor harmonieorkest te creëren. Met extreme gevoeligheid en zorg voorbereid, componeerde hij een stuk dat uitstekend geschikt is voor (kamer)muzikaal werk in het harmonieorkest. Het traint de algemene muzikale gevoeligheid op vele manieren.