Na de overweldigende première van Nabucco (1842) was Verdi een beroemd man. Binnen een tiental jaren vloeiden er zo’n twintig opera’s uit zijn pen. Maar na de première van Un ballo in maschera in 1859 liep Verdi’s operaproductie sterk terug. Dit was deels te verklaren door het feit dat hij lid was geworden van het Italiaanse Parlement (1861-1865), en deels doordat hij teleurgesteld was in de Italiaanse operawereld. Hij weigerde nog langer voor de Italiaanse operahuizen te componeren; in de dertig jaren die volgden schreef hij uitsluitend opera’s voor buitenlandse opdrachtgevers. Zo kwam er in 1869 van de Opera van Cairo in Egypte het verzoek om een opera te schrijven als feeststuk voor de opening van het Suezkanaal. Dit zou de opera Aïda worden.De Gran Finale uit de tweede acte is een complex gedeelte uit de opera omdat er in één en dezelfde scène veel verschillende personages voorkomen die zeer contrasterende gevoelens hebben. De scène begint met de intocht in het Oude Egypte van de Egyptische veldheer Radamès met zijn troepen die zojuist Ethiopië hebben verslagen. De Egyptenaren zingen een overwinningslied voor hun held en er klinkt trompetgeschal - de bekende triomfmars - om de held te verwelkomen. Onder hen is ook de slavin Aïda (eigenlijk een Ethiopische prinses) die heimelijk verliefd is op Radamès - en vice versa. Tot haar grote schrik ziet zij dat haar vader (de koning van Ethiopië) zich onder de gevangenen bevindt. Dan besluit Radamès tegen de wil van zijn priesters - en uit liefde voor Aïda - om de gevangenen te laten gaan. Alleen Aïda’s vader moet blijven op bevel van de farao van Egypte. Aan het slot van deze acte kondigt de koning aan dat Radamès als beloning voor zijn overwinning met zijn dochter Amneris zal trouwen en zijn troonopvolger wordt. Iedereen is blij en viert feest, terwijl Radamès en Aïda de wanhoop nabij zijn.Deze transcriptie voor harmonieorkest van de hand van Franco Cesarini volgt nauwgezet Verdi’s originele partituur.