Leoš Janacek (1854-1928) werd in zijn tijd slechts gezien als "eenvoudige" folklorist. In werkelijkheid heeft zich op zeer grondige wijze beziggehouden met het verzamelen en bestuderen van volksliederen. Het doorgronden van de volkse melodiek en taal is de basis geworden van zijn eigen muzikale uitdrukkingswijze. De orkestsuite "Lachische Tänze" heeft hij in de jaren 1889-1890 gecomponeerd. De in totaal 6 dansen zijn een voorbeeld van Janaceks omgang met folklore en tonen zijn verbondenheid met zijn vaderland. In 1891 maakte Janacek gebruik van de "Lachischen Tänze" in het ballet „Rákos Rakoczy“ (Beeld van het Moravische Slowakije). De afsluitende dans daarvan, "Pilky" (De zaag) behoort tot Janaceks meest geliefde composities, waarbij in het melodische hoofdmotief zagen worden geciteerd.