Karel Eška werd geboren in Nýřany, in de buurt van Pilsen, en groeide daar ook op. In zijn jeugd had hij trompet en vleugelhoorn gestudeerd, zodat hij in 1912 als muziekstudent bij het infanterieregiment (IR) nr. 48 toetrad, waarvan de muziek destijds onder leiding stond van de regimentskapelmeester Georg Wirnitzer. Toen hij in maart 1914 vrijwilliger werd, was hij “volwaardig“ lid van de regimentsmuziek geworden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd hij echter ingezet als hospitaalsoldaat en kwam via Großkirchen in Hongarije en Pilsen uiteindelijk begin 1918 naar Praag. Daar werd hij in het ziekenhuis van Praag-Nusle ingezet en droeg de rang van een titularis sergeant-majoor. Een nieuw levenshoofdstuk begon voor hem, toen hij zich op 28 oktober 1918 aanmeldde bij het Tsjecho-Slowaakse leger. De omvangrijke organisatorische maatregelen bij de opstelling van het leger kwamen ook tot uitdrukking in de militaire muziek. Zo werden begin januari 1919 de musici van Eška’s oude regiment en het infanterieregiment 69 samengevoegd tot de garnizoensmuziek Pilsen. De kapelmeester Josef Horák had de leiding. Het orkest van het voormalige keizerlijke en koninklijke infanterieregiment 35 kwam begin 1919 naar Eger, terwijl het regiment zelf naar Slowakije werd overgeplaatst. Karel Eška kwam naar de vervangingscompagnie van het infanterieregiment 35 en daardoor bij de garnizoensmuziek Pilsen. Daaruit ontstond uiteindelijk de regimentsmuziek van het Tsjecho-Slowaakse infanterieregiment 18 onder leiding van Josef Horák. In zijn verdere militaire loopbaan werd Eška in 1928 sergeant-majoor en volgde in juni van hetzelfde jaar Alois Mach op als dirigent van de muziek van het infanterieregiment 4 in Königgrätz. Na de bevordering tot vaandrig-dirigent (adjudant-onderofficier) in april 1929 volgde in september 1932 de overplaatsing naar het infanterieregiment 27 in het Hongaarse Hradisch als opvolger van kapelmeester Václav Fiala. In oktober 1937 slaagde Karel Eška voor het vakexamen van militaire kapelmeester en werd vervolgens op 1 november 1937 bevorderd tot luitenant-kapelmeester. Tijdens de Duitse bezetting van Tsjechië werd hij in het jaar 1939 onder de wapenen geroepen bij het 5e bataljon van het regeringsleger in Kuttenberg en in 1943 volgde de bevordering tot kapelmeester IIIe klasse (1e luitenant). Van mei 1944 tot februari 1945 leidde hij in Italië de muziek van de inspectiedienst I. Na het einde van de oorlog keerde hij terug naar Tsjecho-Slowakije en bouwde om te beginnen de militaire muziek in Kuttenberg weer op. In 1945 werd hij kapelmeester van de (Pilsener) 11e infanteriedivisie. Dit orkest werd uiteindelijk tot de muziek van het infanterieregiment 18 en bleef tot midden 1948 bij het regiment; daarna werd het naar Miess overgeplaatst. In het jaar 1953 had Eška de top van zijn militaire loopbaan bereikt, werd bevorderd tot majoor en ging in hetzelfde jaar met pensioen. Op 29 januari 1964 overleed hij in het kleine dorp Dobřív-Janov. Karel Eška componeerde een reeks marsen en dansen, die echter zelden buiten zijn orkest werden gespeeld. Een uitzondering vormde de mars „Für unsere Grenzwacht“ (Našim Hraničářům), waarvan het populaire trio teruggaat tot een lied uit 1947. De auteur ervan is de wachtmeester Jaroslav Stoklasa van het grenspolitiebataljon 1 „Osika“ („Espe“). In Tsjecho-Slowakije was dit lied tot 1989 ongekend populair en werd vaak gezongen.