In zijn compositie "Kap Arkona" schetst Alfred Bösendorfer een kleurrijk beeld van de Duitse "Noordkaap" op het eiland Rügen. Hij maakt de schoonheid aanschouwelijk van de witte krijtrotsen, groene lanen, rietgedekte vissershuizen en romantische havens. Hij nodigt uit tot een muzikaal uitstapje naar de afwisselende geschiedenis van het grootste eiland van Duitsland.
In de majestueuze opening glijdt een zeilschip statig op zee voor de kaap.
In het volgende deel - allegro vivo - introduceert de componist het zogenaamde Störtebecker-tussenspel. Daarin wordt herinnerd aan één van de meest kleurrijke figuren uit de middeleeuwen: Klaus Störtebecker werd voor de kust van Kaap Arkona opgenomen in de gemeenschap van zeerovers en werd later één van de beruchtste piraten van de Oostzee. Het aansluitende misterioso-deel toont een ander gezicht van de Oostzee - donker en vreemd. Het daarop volgende langzame gedeelte gaat ver terug in de geschiedenis van de Kaap: naar de legendarische Slavische tempelburcht op Kaap Arkona, het heiligdom van de god Svantevid.
De componist pakt afsluitend het piraten-tussenspel nog een keer op en leidt "Kap Arkona" naar een levendige finale.