Richard Strauss (1864-1949) werd vooral bekend vanwege zijn programmatische orkestmuziek, de zogenaamde toonzettingen, maar ook vanwege zijn talrijke liederen en opera’s. Naast zijn enorme betekenis als componist, dirigent en theaterleider vulde hij ook de rol van de kunstenaar opnieuw in. Hij zette zich in voor een passende beloning van de componist en vergeleek het muziek scheppende beroep met dat van een jurist of medicus. Deze opvatting was in zijn tijd volledig nieuw en stuitte op veel weerstand. Het was mede te danken aan de niet-aflatende inzet van Strauss dat in 1903 als voorloper van de GEMA (*), uiteindelijk de ‘Vereniging van Duitse Toonkunstenaars’ werd opgericht, waarvan Strauss het voorzitterschap op zich nam, evenals het ‘Instituut voor Muzikaal Opvoeringsrecht’, een auteursrechtenmaatschappij. Richard Strauss voltooide zijn „Festmusik der Stadt Wien“ op 14 januari 1943. Tussen 1942 en 1944 brachten Strauss en zijn vrouw de wintermaanden door in Wenen en tijdens hun eerste verblijf daar werd Strauss gevraagd een werk voor het trompettenkoor van de stad Wenen te schrijven. De „Festmusik“ is opgedragen aan de Weense gemeenteraad als dank voor de toekenning van de Beethoven-prijs. Deze „Festmusik der Stadt Wien“ is een overtuigend voorbeeld van het feit dat Strauss graag voor blazers schreef. Hij zelf heeft vervolgens ook een korte versie van de ‘Festmusik’ tot stand gebracht, die later als basis diende voor de huidige bewerking voor blaasorkesten.