Nog steeds vervult Johann Sebastian Bach als universeel muzikaal genie de muziekwereld met eerbiedige bewondering. Vandaag de dag kan geen enkele componist, uitvoerende aan de artistieke nalatenschap van deze meester voorbijgaan. Van geen enkele andere componist zijn de werken gedurende generaties zo verschillend geïnterpreteerd en uitgevoerd en in verschillende bewerkingen aan de smaak van de tijd aangepast.
Het lied „Bist Du bei mir" komt uit het 2e Notenbuchlein voor Anna Magdalena Bach. In 1721 trouwde zij, sinds een jaar weduwe Kapellmeister, met organist en componist Johann Sebastian Bach in Köthen, waar ze zelf op een succesvolle carrière als zangeres kon bogen. Ze zag hiermee af van haar eigen artistieke ontwikkeling, verzorgde zijn vier kinderen uit een eerder huwelijk en schonk hem in de komende twintig jaar nog dertien andere kinderen, waarvan er zeven op jonge leeftijd overleden. Anna Magdalena leefde nog 10 jaar na het overlijden van haar man. Ze stierf in 1760 volledig verarmd in Leipzig als een zogenoemde "aalmoesvrouw".
„Bist Du bei mir" is een van de meest aangrijpende composities in de muziekgeschiedenis. De tekst is van een onbekende dichter. Bach zette de eenvoudige woorden met veel vuur op muziek:
„Bist du bei mir, geh’ ich mit Freuden
zum Sterben und zu meiner Ruh’.
Ach, wie vergnügt wär’ so mein Ende,
es drückten deine lieben schönen Hände
mir die getreuen Augen zu!“
Bach begon in 1725 aan het Notenbuchlein en verzamelde daarin aria's en liederen, waaronder de nummers 508 tot 518 in de Bach-Werke-Verzeichnis (BWV). BWV 508 "Bist du bei mir" is volgens recentere bronnen gebaseerd op een zin van Gottfried Heinrich Stölzel (1690-1749).