In de turnbond „Sokol“ werd het Tsjechisch-nationale gedachtengoed in bijzondere mate in stand gehouden. Het merendeel van de Tsjechische bevolking woonde in midden Bohemen, waar ook Kolin ligt. Daar vielen de nieuwe gedachten op bijzonder vruchtbare bodem. Hierbij speelde de muzikale activiteit van Franitšek Kmoch als hoofd van de Sokol-kapel van Kolin een vooraanstaande rol, waarvan hij de leiding reeds in 1871 had overgenomen. Al na enkele jaren wijdde hij zich alleen aan zijn orkest en aan de door hem opgerichte muziekschool. Hoewel zijn orkest op een zeer omvangrijk repertoire kon teruggrijpen, bereikte hij de grootste populariteit met zijn eigen composities, waarbij zijn populaire liedmarsen de eerste plaats innamen. Kmoch verliet zich meestal op echte volksliedjes die hij gebruikte voor zijn trio’s, in sommige gevallen veranderde hij het ritme terwijl hij andere nieuw componeerde in de geest van Tsjechische volksliederen. Daar horen ook marsen bij zoals „Bei der Mühle” (Tsjechisch „Pode mlejnem“) uit het jaar 1908, „ Musik, Musik“ (Tsjechisch „Muziky, muziky“), dat vóór 1891 werd gecomponeerd, en de „Andulka-Marsch“ (Tsjechisch „Andulko šafářová“).
Tot de belangrijkste composities van František Kmoch behoort zijn mars „Andulka“, waarin in trio het lied van „Schäfers Ännchen“ („Andulko šafářova“) klinkt en waar ook de titel aan werd ontleend. Het stamt uit de rijke schat aan Tsjechische folklore en is in een collectie van Tsjechische liederen vervat, die voor het eerst in 1877 in Praag verscheen. Met het origineel is het lied van ene Sousedská nauw verbonden. Dat is een langzame paardans, die veel weg heeft van de boerendans. Voor zijn mars heeft Kmoch melodie, ritme en muzikale vorm zo aangepast, dat het „marciabile“ werd en onmiddellijk ingang vond bij de vele Sokol-kapellen in het land. Sinds die tijd behoort het lied in deze marsvorm tot de werkelijke „hits“ van de Tsjechische folklore en wordt door muziekformaties, die dit speciale genre beoefenen, overal ter wereld met groot succes gespeeld.